dinsdag 4 december 2012

Lezen, lezen, lezen #31

Menno de Galan - De coup van Cruijff. Hoe Johan de macht greep bij Ajax (2012), 384 blz. (****)
Ik heb Johan Cruijff altijd als een gek beschouwd, maar lang als een vermakelijke gek, iemand die de idiootste dingen riep en deed, maar daar niemand echt kwaad mee deed. Een groot voetballer die na zijn actieve carrière alles in het werk stelde om de verafgoding voort te laten duren. Dat veranderde toen Cruijff na een 2-0 nederlaag van Ajax bij Real Madrid niet alleen als de eerste de beste fanatieke supporter om revolutie riep en het vertrek van de clubleiding eiste, maar vervolgens ook daadwerkelijk de daad bij het woord voegde en, gesouffleerd door een clubje getrouwen binnen de club, in de media en zijn persoonlijke omgeving, de bestuurders van Ajax begon te belasteren. Een onberekenbare gek, dacht ik toen. Dat het nog veel erger was bleek op 30 maart 2011. Cruijff had zijn zin gekregen: de moegestreden Uri Coronel en Rik van den Boog hadden gecapituleerd; buiten de ArenA kreeg NOS-verslaggever Joep Schreuder Cruijff voor de camera en vroeg hij de 'verlosser' hoe het nu verder moest. Het antwoord dat toen volgde staat me nog zeer helder voor de geest: 'Ja, dat weet ik niet. Ik heb toch niets met de organisatie van de club te maken?' Ik was een paar seconden verbijsterd, maar meteen daarna wist ik het zeker: Cruijff is een gevaarlijke gek. 'Het belang van Ajax' en dat soort gelul was voorgoed een drogreden geworden.
Het boek De coup van Cruijff sterkt mij in die mening. De gerenommeerde onderzoeksjournalist Menno de Galan heeft de bestuurlijke perikelen binnen Ajax van de afgelopen twee jaar tot in detail uitgeplozen. Het bijna 400 pagina's dikke resultaat laat zich lezen als een complexe, razend spannende page turner, een thriller met vrijwel louter bad guys en een plot zo krankzinnig dat je de schrijver van effectbejag zou betichten als het allemaal niet waar gebeurd was wat hij heeft opgeschreven. Neem de soms ridicule personages, zoals die malle personal assistant van Cruijff Rutger Koopmans, die op een gegeven moment een e-mail naar Coronel stuurt met daarin onder meer het decreet dat 'Johans voetbalvisie zonder enige reserves moet worden uitgevoerd. Op die visie bestaat evenmin een "ja maar..." als er een nuancering bestaat op de relativiteitstheorie van Albert Einstein of de zwaartekrachttheorie van Newton.' Dat verzin je toch niet...
Uiteraard neemt dat krankzinnige citaat tegenover Joep Schreuder een prominente plaats in in het boek: het vormt feitelijk de spil, want daar liet Cruijff zijn ware gezicht zien. De trigger om het boek te schrijven was echter een gesprek met Van den Boog, die bij De Galan zijn hart uitstortte: 'Het managen van Johan kost mij meer kracht dan het leiden van een bedrijf met 25.000 man.' Grappig element is dat De Galan na vrijwel elk warrig citaat van Cruijff verder gaat met: 'Vrij vertaald:'. De Galan heeft het duidelijk niet zo op Cruijff, maar dat mag geen verwondering wekken als je leest waar hij allemaal op is gestuit. Hij durft zelfs zo ver te gaan de werkwijze van het kamp-Cruijff te vergelijken met de praktijken van de Russische maffia: ze nemen de zaak over, de eigenaar mag blijven zitten zo lang hij maar precies uitvoert wat hem met veel intimidatie en emotionele chantage wordt opgedragen; zo niet, dan maken ze je koud. Zo'n maffioos element is bijvoorbeeld de uiterst dubieuze rol die De Telegraaf heeft gespeeld in alle machinaties en beschadigingen, met Jaap de Groot en Valentijn Driessen als de gewetenloze schurken die werkelijk voor geen enkel verzinsel of lasterlijke aantijging zijn teruggeschrikt.
Ook de machtsstrijd van dit jaar, tussen RvC-lid Cruijff en de overige vier RvC-leden, is volledig beschreven. Hier blijk ik me wel op één punt te hebben vergist: ik dacht dat Steven ten Have te goeder trouw was, maar ook hij blijkt iemand te zijn geweest die op meerdere borden schaakte en de grip op de zaak verloor. Uiteindelijk heeft bijna niemand schone handen, op één persoon na misschien: Marco van Basten, die heel moedig zijn persoonlijke ethiek als leidraad bleef hanteren. Die hele oorlog binnen Ajax is in wezen terug te voeren tot een strijd tussen de bedrijfsjongens en de voetbaljongens, maar dat is toch eigenlijk een achterhoedegevecht: toen Ajax naar de beurs ging is het onherroepelijk ook een groot bedrijf geworden, en daar zal bestuurlijk naar gehandeld moeten worden, linksom of rechtsom. Cruijff heeft nu zogenaamd gewonnen en 'zijn jongens' hebben de macht, maar niemand blijkt Wim Jonk te pruimen en de recente benoeming van Edwin van der Sar tot directeur van een beursgenoteerde NV is te debiel voor woorden, dan kun je wel zeggen: hij is afgestudeerd aan de 'Johan Cruijff University', maar dat betekent natuurlijk net zo weinig als de 'Hogeschool Berry van Aerle', of het 'Corry Konings Conservatorium'.
De coup van Cruijff ging mij soms de pet te boven, door die hele ondoorzichtige clubstructuur kon ik er soms geen wijs meer uit: directie, Raad van Commissarissen met talloze wissels, bestuur, interim-bestuur, ledenraad, bestuursraad, voordrachtscommissies, vredescommissie, verzoeningscommissie, technisch platform, organisatieplatform, financieel platform, enzovoort. De bomen en het bos. Gelukkig snapte Cruijff het wel: 'dat houdt in dat er nu een platform gedingest is.' Virtuoos...

Hafid Bouazza & Gerrit Komrij - Nu ben ik boos, ik omhels je. Brieven (2009), 121 blz. (***)
Een briefwisseling tussen Hafid Bouazza en Gerrit Komrij is een garantie voor vuurwerk. Twee scribenten met een vlijmscherpe pen die nooit een blad voor de mond hebben genomen. Twee vrijdenkers die wars zijn van politieke correctheid en borg hebben gestaan voor menig provocerend opiniestuk en spraakmakende column. Na een aftastend begin is het Bouazza die de knuppel in het hoenderhoek gooit: 'een moslim die aanstoot neemt: dat is tegenwoordig een pleonasme.' (Toen ik dit boekje las waren er net weer booslims aan het boeroepen over een Mo-filmpje; hoe actueel!) Vervolgens brandt hij los: 'Een man wie wordt verzocht een andere plaats te zoeken in het vliegtuig, want zijn Turkse buurvrouw wil niet langs een exemplaar van zijn kunne zitten. En het KLM-personeel brengt begrip op. Waarom haar niet op de vleugel gezet, tussen de gremlins waar ze thuishoort?' En: 'Zoals de moslims het woord allochtoon hebben bezet, zo bezet de islam de openbare orde, de vrije principes. Vier nieuwe moskeeën worden gebouwd - om de jeugd op het goede pad te brengen. Behoud van muzelidentiteit en integratie. Polderislam. Rad voor ogen. Baard ontmoet eierdop.' Zijn conclusie is even provocerend als waarachtig: 'Sorry voor de chaos. Het is de woede. Ik heb ooit gezegd dat de islam het slechtste is wat Nederland is overkomen. Ik denk dat de islam hier gewoon vruchtbare grond heeft gevonden en gewillige, onderkruiperige hoveniers.' Komrij antwoordt dat Bouazza zich met dit standpunt buiten de orde plaatst: hij zal nu worden uitgekotst door de allochtonen, maar ook door de Hollanders, want het is not done om te zeggen dat 'de baarden' niet deugen: 'HELA, kom nou, maak het een beetje, pak ons onze Marokkaantjes niet af! Wat zouden wij zijn zonder onze hulpbehoevende Marokkaantjes?' Dan, realistisch: 'We kunnen niet over identiteit en immigratie spreken en dan ijskoud beweren dat er hoop bestaat. We kunnen niet naar de wereldpolitiek kijken en dan doodleuk concluderen dat het zo'n vaart niet loopt.' Want 'de wereldverbeteraars en de socialisten hebben hun zin gekregen. Het wachten is alleen nog op de bekroning van hun werk.' Komrij wil wel benadrukken dat Bouazza en hij 'elitair' zijn in hun verontwaardiging en ver weg willen blijven van de volkse onderbuik; hun is het om de vrijheid van meningsuiting te doen, het plebs alleen om 'islam en buurtmoskee'. Bouazza probeert het toch nog een keer: 'Wat de islam nodig heeft [...] is niet nog meer ruimte en erkenning, maar verloochening.'
Maar na dit veelbelovende begin kakt het een beetje in qua gepeperde tijdskritiek. De heren verleggen de aandacht naar poëzie en literatuur. Komrij wint op punten: 'De bestseller van het jaar wordt ooit nog eens - en sneller dan we denken - geschreven door iemand die in zijn blote kont komt vertellen dat twee plus twee vier is.' De brieven over en weer staan vol met zulke spitsvondigheden: 'die paradoxale sensatie van in een Nederlandse speelfilm te acteren zonder uit de kleren te moeten' (Bouazza); 'Ze zeggen wel eens dat ik vrouwonvriendelijk ben. Dat is kletskoek [...]. Ik ben gewoon een misantroop die niet discrimineert.' (Komrij)
Een literaire briefwisseling is ook altijd een steekspel, een hanengevecht, waarbij er altijd een het brutaalst de ander in zijn veren pikt. In Nu ben ik boos, ik omhels je is dat Bouazza: 'Ik word altijd vrolijk van [...] een zot die in zichzelf praat', daagt hij Komrij uit. En, na een zeverbrief van Komrij: 'We moeten er vooral voor hoeden dat het een naaikransje wordt.' Maar dat wordt het uiteindelijk toch. Komrij's uitspraken worden steeds holler van galm: 'Ik wil sterven met een bulderende protestkreet die tot aan de Lofoten valt te horen.' Ook gaan de heren steeds meer langs elkaar heen praten. Komrij schrijft mini-essays over de teloorgang van de poëzie en de cultuur, Bouazza citeert Arabische en Engelse verzen, soms heel mooie overigens, zoals een Arabisch gedicht dat de lof van de eenzaamheid bezingt, waaruit Bouazza de bijzonder rake conclusie trekt: 'de essentie van gekozen zelfafzondering: de onwil om etiquette te accepteren en bij uitbreiding sociale conventies.' Hij is op een gegeven moment duidelijk weer in een van zijn periodieke alcoholische roesperiodes beland, getuige zijn loze geflirt met zelfmoord en steeds korter wordende lontje: 'Verder word ik een beetje moe van je kokette houding en je deze-ik-maar-de-andere-ik'. Komrij probeert het tij te keren en wil zijn penvriend weg van het navelstaren leiden, terug naar de wereld: 'Ik ben en blijf benieuwd naar je sociale en politieke ideeën.' En: 'Je staat in het brandpunt van de problemen die Europa bezighouden'. Maar Bouazza geeft niet meer thuis. Daarom houden ze er maar mee op. Eeuwig zonde.

Thierry Baudet - De aanval op de natiestaat (2012), 457 blz. (****)
Dit boek is de handelseditie van het proefschrift van Thierry Baudet, de voorman van jong conservatief Nederland. Baudet onderzocht de opkomst en de neergang van de natiestaat. Hij levert forse kritiek op de nationale en Europese elites die het concept van de natiestaat in de tweede helft van de twintigste eeuw stelselmatig hebben ondergraven. Zijn belangrijkste stelling daarbij is dat een democratische rechtsstaat, wil zij naar behoren kunnen functioneren, een natiestaat veronderstelt. Het devies 'nooit meer oorlog' heeft de naoorlogse politieke werkelijkheid bepaald. En omdat nationalisme en de natiestaat als oorzaken van de voorbije wereldbrand werden gezien, is de Europese politiek steeds gericht geweest op het aanvallen van de natiestaat. Twee tendensen hebben de ondermijning van de natiestaat bepaald: supranationalisme en multiculturalisme, of beter: de manieren waarop deze niet per se verkeerde noties in de praktijk zijn gebracht en welke consequenties daarbij zijn genegeerd en goedgepraat.
Het eerste deel, waarin Baudet gedetailleerd de politieke, filosofische en rechtsstatelijke achtergronden van het begrip natiestaat beschrijft, is het minst interessant. Het is degelijk vakwerk, voer voor promotoren, maar voor een niet-professioneel publiek allicht wat te technisch. Boeiender vind ik het tweede en derde deel, waarin Baudet zijn kritiek op de aanval ontvouwt en aanbevelingen voor de toekomst doet. Hij benadrukt keer op keer dat hij met zijn kritiek op supranationalisme en multiculturalisme allesbehalve een eng-nationalistische monocultuur voorstaat. Hij pleit voor soeverein kosmopolitisme en multicultureel nationalisme, twee 'derde wegen' die internationale samenwerking en open samenlevingen garanderen, maar vanuit duidelijk afgebakende natiestaten, zowel juridisch als politiek: 'juist omwille van deze grensoverschrijdende kwesties hebben we sterke natiestaten nodig. Alleen dan kunnen nieuwkomers worden verwelkomd, kan politieke vertegenwoordiging en collectieve democratische besluitvorming worden gerealiseerd, en kan de rechtstaat voor allen gelijk blijven gelden.'
Baudet volgt hiermee historicus Frank Ankersmit, die in reactie op de beruchte speech van Maxima, die zei dat de Nederlandse identiteit niet bestaat, in NRC Handelsblad schreef: 'Onze nationale identiteit moet je niet zoeken in een bepaalde set van algemene en onveranderlijke eigenschappen die sociale wetenschappers zouden ontwaren in het gedrag van de Nederlanders. [...] Wat onze identiteit is, ligt [...] niet voor eeuwig en altijd vast. Die is altijd inzet van debat. Maar het feit dat we onze nationale identiteit ter discussie stellen, betekent nog niet dat die niet zou bestaan. Dat is de denkfout van prinses Máxima. Wie zo redeneert, zou ook de geschiedenis moeten afschaffen. En ook alle normen en waarden, want daar discussiëren we ook eindeloos over.' Baudet slaat naar mijn mening de spijker op de kop wanneer hij stelt dat een nationale identiteit juist in een pluriforme en geïnternationaliseerde samenleving broodnodig is: 'Dat dit voortdurend vergeten wordt, is waarschijnlijk ook de reden dat voorvechters van het multiculturalisme zich zo veel moeite getroosten om zich te kanten tegen nationale identiteit: zij beschouwen nationalisme als iets wat nieuwkomers buitensluit, in plaats van iets wat juist beschikt over een uniek vermogen om ze op te nemen - ze te verwelkomen.'
De aanval op de natiestaat is een behartigenswaardige poging het verzuurde debat rond de natiestaat te revitaliseren door twee overzijden te overbruggen: multicultureel nationalisme contrasteert met zowel overtolerant multiculturalisme als intolerant nationalisme, en soeverein kosmopolitisme contrasteert met zowel zielloos en onbestuurbaar supranationalisme als intolerant nationalisme: beide 'erkennen dat de geïnternationaliseerde, moderne wereld vraagt om een open blik - maar zij plaatsen de natiestaat niettemin in het hart van het politieke bestel.' Baudet laat zo zien dat ook een conservatieve denker met vooruitstrevende ideeën kan komen. In de geest van zijn begrippenparen zou ik willen zeggen: dit boek is een progressief conservatief pleidooi.

Geen opmerkingen: